Railbevestigingen

De functie van railbevestigingen is om rails stevig op hun ondersteuning te houden. Dus verplaatsing van de rails in zijwaartse richting en in de hoogte en kantelen van de rails moet worden voorkomen omdat dit de trein kan laten ontsporen. Verschuiven van de rails in langsrichting (kruipen) kan ook tot andere problemen leiden zoals het breken van lasbouten, beschadiging van wissels en kruisingen en tot spoorspatting. Dat laatste is het opzij springen van hele stukken spoor, wat behalve flinke schade ook ernstige ontsporingen tot gevolg kan hebben. Voor trilling demping echter is het wenselijk de mogelijkheid van een geringe beweging toe te laten.

Het hele gamma van railbevestigingen is zó groot dat het onmogelijk is ze in een dik boek allemaal uitputtend te behandelen, laat staan op deze website. We beperken ons daarom tot een globale verkenning van de ontwikkeling van railbevestigingen.

Houten en ijzeren pennen

Waar de rails op hun ondersteuningen rusten, vinden we de railbevestigingen. In het begin bij de houten rails op houten dwarsliggers waren dat heel simpele houten pennen. Ze raakten buiten gebruik toen de houten rails vervangen werden door ijzeren, maar beleefden nog een revival waarover later meer. De houten pennen werden opgevolgd door ijzeren pennen en daarna door railspijkers met koppen die om de railvoet goed te kunnen omvatten in talloze aangepaste vormen gemaakt werden. De rails die hiermee bevestigd waren en nog worden, vullen het hele gamma vanaf de vroege houten rails op diverse ondersteuningen tot aan moderne stalen rails, maar deze laatsten alleen nog op houten ondersteuningen. Railspijkers zijn op een aantal nevenlijnen en emplacementen nog te vinden. Behalve dat de koppen een grote variatie vertonen, is er ook aan de steel van de spijkers nogal geknutseld. Als treinwielen over een houten dwarsligger passeren, wordt het hout elke keer een beetje ingedrukt en daardoor ook een beetje vernietigd. De spijker verliest dan zijn aandrukkracht op de railvoet en blijkt de neiging te hebben na de passage een klein beetje omhoog te komen. Ongewenste railkruip wordt daardoor mogelijk.Daarom zijn er veel manieren bedacht – en deels ook in praktijk gebracht – om dat omhoogwerken tegen te gaan. Ribbels en weerhaken in alle vormen en maten!

Houten pen bij houten rails, Tyneside (GB) 1807 M.J.T.Lewis, Early Wooden Railways, 1970
IJzeren pen voor L-rail op houten dwarsligger. John van Laun, Early Limestone Railways of South-East Wales, 1999
Variatie railspijkers Collectie DSM Harskamp (NL) 2010
Maatregelen om railspijkers in het hout te houden: weerhaakjes, torsie en 2x verjonging A.Haarmann, Das Eisenbahn-Geleise, 1891
Splijtnagel, waarbij uittrekken onmogelijk wordt A.Haarmann, Das Eisenbahn-Geleise, 1891

Deuvels

De railspijkers konden niet zomaar in stenen ondersteuningen geslagen worden. Daarin werd eerst een flink gat gebeiteld, daar een houten prop ingeslagen en pas daarin de railspijker. De houten prop werd ontwikkeld tot een massaproduct en in veel opzichten verfijnd. Ze werden ‘deuvel’ genoemd en konden worden voorzien van voorgeboorde gaten, ribbels aan de buitenkant, zaagsneden om goed gespleten te kunnen worden en zelfs buitendraad. Dat was allemaal omdat ze na de aanvankelijke toepassing in natuurstenen railondersteuningen ook in gebruik kwamen om in houten dwarsliggers van mindere kwaliteit toch een solide bevestiging van railspijkers mogelijk te maken. Het kwam ook voor dat in gebruikte (en dus gedeeltelijk versleten en aangetaste) houten dwarsliggers gaten moesten worden omgeboord. Er werden bij deze toepassingen dus veel hogere eisen gesteld aan de deuvels dan aan de dwarsliggers zelf. Dat was de reden om ze van heel goed hout, meestal eikenhout, te maken en ze ook te behandelen met creosoot waardoor hun levensduur aanzienlijk verlengd werd. Er was natuurlijk bij de spoorbedrijven ook een neiging de kosten te verlagen,reden waarom ook goedkopere en dus zachtere houtsoorten voor hun dwarsliggers werden aangekocht. Het gebeurde dat als zulke goedkopere dwarsliggers werden aangekocht, er meteen hardhouten deuvels in geplaatst werden, soms met buiten-schroefdraad zodat de deuvel zelf al perfect vast zat. Bij de proeven met betonnen dwarsliggers rondom 1900 was het instorten van deuvels in het beton bijna onvermijdelijk, want de andere mogelijkheden om rails te bevestigen, was met doorgaande bouten of met er op liggende houtblokken. Dat bracht nogal wat nadelen mee. Ook toen in de jaren 1950 de productie van voorgespannen betonnen dwarsliggers op gang kwam, werden deuvels meteen in het beton ingestort. Helaas is ondanks de preservering van houten deuvels hun nuttige gebruiksduur nogal beperkt gebleven en dat was de reden om kunststof als grondstof te gaan gebruiken,zodra dat beschikbaar kwam.

Er mag gesteld worden dat railspijkers en deuvels de railbevestigingen zijn die – weliswaar in heel verschillende uitvoeringen – veruit het langst zonder onderbreking in gebruik zijn.

Houten deuvel in stenen ondersteuning, Merthyr-Tydfil (GB) 1800. Naar A.Haarmann, Das Eisenbahn-Geleise, 1891
Houten deuvel in houten dwarsligger Organ für die Fortschritte des Eisenbahnwesens 1917
Houten deuvel in vroege betonnen dwarsligger North Norfolk Railway (GB) 2014
Voorgespannen betonnen dwarsligger met kunststof deuvel, doorgesneden ÉI Portlaois (IRL), 2013

Stoelen en spieën

We zien tegenwoordig bijna uitsluitend platvoetrail die prima op de ondersteuningen blijft liggen, maar er waren ook railprofielen die een railstoel nodig hadden om in de juiste stand te kunnen blijven liggen, wat al begon met de vierkante ijzeren rail van Nixon (1805). De T-vormige railprofielen die vanaf 1820 werden gewalst en de wat latere dubbelkoprail hadden ook stoelen nodig. Ze werden bijna altijd van gietijzer gemaakt en hadden – in grote lijnen – steeds dezelfde vorm. De stoelen werden in het begin met spijkers en ijzeren pennen in de ondersteuning vastgezet. Als die van steen waren met een deuvel, en in het geval van hout zonder. Later werd een bevestiging van de stoelen met kraagbouten algemeen, hoewel ook combinaties van kraagbouten met ijzeren pennen voorkwamen. Het aantal gaten voor de pennen, spijkers of kraagbouten varieert van 2 via 3 tot 4.

Voor de railstoelen waren ook spieën een absoluut noodzakelijk attribuut, want de rails moesten tussen de wangen van de stoel goed vastgezet worden. Het is opvallend hoe gedetailleerd de vroege ijzeren spiebevestigingen voor de T-rails waren uitgevoerd, met heel nauwkeurig gestoken spiebanen in de stoelwang en zorgvuldig bewerkte spieën. Voor de dubbelkoprails werden houten spieën gebruikt, vaak ook met nauwkeurig vastgelegde en conform uitgevoerde hoeken die aansloten bij het railprofiel. Vanaf het eind van de 19e eeuw werden verende stalen spieën gebruikt en het mag opvallend genoemd worden dat momenteel bij de Britse spoorwegen (de Londense Underground daarbij inbegrepen) nog steeds die houten spieën en de stalen David-spie in gebruik zijn. Dat betekent dat ook het stoel-met-spie systeem de zeer respectabele leeftijd van 200 jaar heeft bereikt!

We moeten het revival van de houten pen nog behandelen. In tegenstelling tot wat veel mensen denken, zijn dubbelkoprails in veel Europese landen gebruikt, ook in Duitsland. Eén van de laatste toepassingen daar was in een tunnel van de Wuchtalbahn, ook Sauschwänzlebahn (varkensstaartbaan) genoemd vanwege de talloze bogen. In die tunnel werd pas in 2002 de DK-rail vervangen door platvoetrail. De luchtvochtigheid was in die tunnel zó groot dat stalen bouten en pennen meteen na het aanbrengen zo sterk begonnen te roesten dat het spoor niet lang betrouwbaar was. Alleen omdat gietijzeren stoelen minder snel roesten, is dat stoelenspoor daar zo lang in gebruik gehouden. De gecreosoteerde eikenhouten pennen waarmee de stoelen in de dwarsliggers werden vastgezet, hielden het daar veel beter vol dan hun stalen concurrenten.

Paddenstoelrail in gietijzeren stoel met spie London & Greenwich Railway (GB) 1838 A.Haarmann, Das Eisenbahn-Geleise, 1891
Doorsnede houten spie J.F.Boekholt, De Bovenbouw van Spoor- en Tramwegen, 1910

Wat hierna volgt, heeft uitsluitend betrekking op platvoetrail, want de ontwikkeling van dubbelkoprail en de bevestigingen ervoor is met wat hierboven beschreven werd, nagenoeg volledig behandeld.

IJzeren en stalen langs- en dwarsliggers

De ijzeren en stalen dwarsliggers en de geheel metalen bovenbouw uit de tweede helft van de 19e eeuw brachten aparte specifieke bevestigingen mee, die alleen op dit type ondersteuning kunnen worden gebruikt. Vaak is dit met hamerkopbouten die door een rechthoekig gat gestoken worden en dan 90° gedraaid. De moeren drukken dan een klemstuk aan dat op de railvoet drukt. De vorm van het klemstuk (of van speciale hulpstukken)  kan zo zijn, dat een zijdelingse verstelling van de railvoet mogelijk is. Dat is van belang om railprofielen met verschillende voetbreedtes te kunnen plaatsen en ook om spoorverwijding in bogen mogelijk te maken.

Hamerkopbout met klemplaatje voor stalen dwarsliggers Heusinger von Waldegg’s Musterconstructionen für Eisenbahnbau, 1878

Kraagbouten

Kraagbouten kregen nóg een zeer belangrijk toepassingsgebied. Ze werden ook – en nog steeds op heel grote schaal – gebruikt om platvoetrails vast te zetten. De kraag drukt dan op de rand van de railvoet. Zij werken nauwelijks los, wat juist het probleem bij de railspijkers was. Nog steeds in houten dwarsliggers en ook bij moderne elastische Nabla- en Vossloh-bevestigingen in beton komen ze goed van pas. Ze zijn een vrijwel universeel gebruikte bevestiging geworden.

Wanneer de railspijkers of kraagbouten de rails zonder de hulp van andere onderdelen vasthouden, heet dat een directe bevestiging. Een voorbeeld is het ‘spoor Est’, van Franse oorsprong.

Directe railbevestiging met kraagbout, ‘spoor Est’. De rail ligt op een populierenhouten plankje. Naar Artur Fürst, Die Welt auf Schienen, 1918

Onderlegplaten

We hebben hierboven al gezien dat houten dwarsliggers door de passerende wielen een beetje ingedrukt worden en de houtvezels beschadigd worden. Bij toenemende belasting (kracht en frequentie) nemen ook die indrukking en de daarbij behorende problemen toe. Om de indrukking van het hout te beperken, werden daarom onderlegplaten in gevoerd. De druk tussen rail en onderlegplaat is niet kritisch, maar de druk tussen onderlegplaat en dwarsligger neemt door het grotere oppervlak van de plaat af. Vaak worden deze onderlegplaten op hun plaats gehouden door de railspijkers of kraagbouten die de rails vasthouden. Vooral bij grotere onderlegplaten kunnen de platen ook zelf met railspijkers en/of kraagbouten worden vastgezet, waarbij de spijkers en/of kraagbouten die de rail vasthouden door de platen heen steken. Dat is dan een gemengde railbevestiging.

Al in de jaren 1850 ontstaan de eerste indirecte bevestigingen, waarbij de bevestiging van de onderlegplaat op de ondersteuning helemaal los staat van de bevestiging van de rails op die plaat. Vooral de indirecte bevestiging heeft ongelofelijk veel verschillende uitvoeringen gekend. Deze drie soorten bevestiging (direct, gemengd en indirect) komen allemaal in ruime mate voor. Bij alle drie zijn er ook uitvoeringen waarbij de onderlegplaten voorzien zijn van ribben waartussen de rail gelegd wordt. Daarmee wordt een stabieler spoor gemaakt, en ook een grotere vrijheid verkregen om de klemming van de rail een specifieke vorm te geven.

Een buitengewoon goed ontvangen indirecte bevestiging is bekend geworden onder de naam K-bevestiging die vanaf 1925 in gebruik is gekomen. Ongeacht welke bevestiging als regel wordt gebruikt voor een spoorlijn, bijna steeds wordt voor de wissels en kruisingen in die lijn de K-bevestiging gebruikt. Ook voor bepaalde lijngedeeltes is het een zeer populaire bevestiging.

Directe railbevestiging, railspijkers met onderlegplaat, SdB Grovane (N), 2019
Indirecte railbevestiging volgens Hohenegger, 1887. SZDC Libun (CZ) 2019

Elastische bevestigingen

Al in het vierde kwart van de 19eeeuw hielden de bovenbouwtechnici zich bezig met het verlies van aandrukkracht door inverend hout en slijtage van railspijkers en kraagbouten. Vanaf die tijd zijn er dan ook talloze ontwerpen gemaakt voor railbevestigingen met elastische componenten die voor een permanente aandrukkracht op de railvoet zorgen. Dat konden metalen veren in allerlei vormen zijn, maar ook natuurrubber als inleg in railstoelen en speciale constructies. De primitieve verende spijkers beklijfden niet, maar de noodzaak bleef. Pas de elastische railspijker die de Duitser Rüping in 1934 ontwikkelde, bleek toekomst te hebben. De Amerikaan Max Bernuth die rijk geworden was met de handel in creosoot voor de preservering van houten dwarsliggers, zag daar perspectief in en richtte in het Angelsaksische taalgebied fabrieken op onder de naam Elastic Rail Spike Company,die nog vóór 1940 de elastische spijkers naar het ontwerp van Rüping gingen produceren en wereldwijd toepassen.

Dit succes vond navolging en talloze uitvinders deden ook een duit in het zakje, waarvan sommigen met veel succes. We noemen er hier een paar die niet voortborduurden op bestaande bevestigingscomponenten, maar met heel nieuwe concepten kwamen, zoals Arthur Dean, Bayliss Jones & Bayliss, Fist, Heyback, Hoflex, Hermann Meier, Regie du Nord/Roger Sonneville, Schmitthelm, Skamo en Vossloh. Daarnaast werden er ook verder ontwikkeld met gebruikmaking van bestaande componenten zoals vooral de onderlegplaat van de K-bevestiging en ook andere rugplaten die in de Verenigde Staten en Australië gebruikt werden. We noemen Deenik & Eissig (DE), McKay en onesteel, maar ook een aantal van de eerste groep deden hier mee.

Veel van deze bevestigingen waren bedoeld voor houten óf stalen óf betonnen dwarsliggers, andere waren universeler en konden – in principe – op dwarsliggers van meerdere materialen worden gebruikt.

Alles samen werden er vele tientallen sterk verschillende elastische bevestigingen ontwikkeld, waarvan een groot gedeelte nu nog in het spoor te vinden is, maar lang niet in alle landen en zeker niet op de hoofdlijnen. Die grote verscheidenheid in het veld vermindert doordat die oudere bevestigingen het einde van hun levensduur bereiken en dan worden vervangen door wat nu gangbaar is.

Elastische railbevestiging met Elastic Rail Spike DBNetz Gnarrenburg (D), 2009
K-flex bevestiging van Hoflex op een K-rugplaat. EEB Schleper (D), 2013
Indirecte elastische Heyback railbevestiging BN Kristiansand (N), 2019
Fastclip bevestiging met 1) elastische beddingplaat, 2) smalle zwarte isolator en 3) brede blauwe isolator Pandol Longmarston (GB), 2014

Er zijn veel elastische bevestigingen waarbij elektrische isolatie van de spoorstaaf is ingebouwd. Het belang daarvan ligt bij beter functioneren van beveiligingsstroomlopen en bij het beperken van zwerfstromen die corrosie van metalen leidingen buiten de spoorbaan kunnen veroorzaken of verergeren. Tegenwoordig ligt de rail bijna altijd op een (isolerende) beddingplaat – waarover later meer – en zodoende hoeft alleen nog de zijkant van de railvoet ‘gedaan’ te worden. Dat gebeurt met een kunststof isolator, die doordat hij in verschillende breedtes wordt gebruikt, tevens een geringe zijdelingse verschuiving van de rail mogelijk maakt. Dat is gewenst voor het gebruik van verschillende railvoetbreedtes en voor de nodige spoorverwijding in bogen.

Bij de (ver-) nieuwbouw van spoorlijnen is zonder enige twijfel het zwaartepunt voor de ondersteuningen komen te liggen bij betonnen dwarsliggers. Op zeer kleine schaal en bijzondere toepassingen is er dan nog wat ruimte voor kunststof dwarsliggers.

Zo heeft ook de situatie bij de railbevestigingen zich gestabiliseerd op drie basistypes van Europese fabrikanten (Railtech, Pandrol en Vossloh) die elk in een groot aantal varianten gebruikt worden voor de verschillende belastingen, snelheden en spoortypen die er zijn te onderscheiden. Daarnaast zijn er nog oudere modellen van andere leveranciers die zich om verschillende redenen kunnen handhaven.

De types van de ‘grote drie’ worden over de hele wereld gebruikt, al wil dat niet zeggen dat ze in alle landen overheersend zijn. In de Verenigde Staten is bv nog veel spijkerspoor en daar zijn ook diverse bevestigingen van Amerikaanse oorsprong in gebruik.

In Frankrijk werd in 1937door Adolphe Guillerot bij de Franse Usine des resorts du Nord de Douai (RN) een elastische railbevestiging voor betonnen dwarsliggers ontwikkeld die ‘Crapaud’ (zitting) genoemd werd. Met vertraging door de Tweede Wereldoorlog kwam deze bevestiging in 1946 op de markt. Al snel werd deze bevestiging verder ontwikkeld in een groot verband van Franse organisaties, waarin de rol van elke instantie achteraf niet goed te reconstrueren is. In elk geval deden RN, Roger Sonneville voor de betonnen dwarsliggers, de Franse staatsspoorwegen SNCF en het studiebureau Stedef mee. Later kwam er ook een variant ‘Griffon’ voor gebruik op houten dwarsliggers die immers nog in grote aantallen aanwezig waren. De laatste grote stap in Frankrijk was de ontwikkeling van de Nabla-bevestiging.Daarbij zijn er kunststof onderdelen die de functies van elektrische isolatie en afstandhouder in zich combineren, samen met een standaard verenstalen aandrukplaat. De commerciële zaken voor deze Franse bevestigingen kwamen uiteindelijk terecht bij het bedrijf Railtech, dat enkele jaren geleden de Brits-Amerikaanse concurrent Pandrol overnam en ook de naam. Sindsdien draagt Railtech de naamPandrol Frankrijk .

De hierboven genoemde Elastic Rail Spike was bedoeld voor houten dwarsliggers en had bij één van de twee modellen het bezwaar dat de railvoet langs de spijker schuurde. Bij het bedrijf kwam een ander concept binnen de gezichtskring doordat de Noor Per Pande-Rolfsen in 1957 een klem met houder had ontwikkeld, waarbij de railgeleiding door de houder zo groot was, dat de slijtage heel klein werd en de klem zelf geen slijtagepunten had. Dit werd de PR-clipdie met onderlegplaten in verschillende vormen en prijsklassen zowel op houten als betonnen dwarsliggers gebruikt kon worden. Het bedrijf werd omgedoopt naar de naam van het systeem Pandrol. Al snel kwamen er ook cliphouders die in betonnen dwarsliggers konden worden ingestort, waarmee een groot deel van de montage in het veld verviel. Ondanks het zeer grote succes van de PR- en later de grotendeels vergelijkbare e-clips bleef het een nadeel dat het aanbrengen van elektrische isolators/afstandhouders en de clips handwerk was dat in het spoor moest worden uitgevoerd en dat zou zo blijven. Dat leidde tot de ontwikkeling van de Fastclip, die samen met alle andere onderdelen in de betonfabriek kan worden aangebracht en voorgemonteerd. Nadat de rail gelegd is,hoeven alleen nog maar de clips machinaal op hun plaats geschoven te worden en is het spoor klaar.

In Duitsland had de Deutsche Bundesbahn (DB) een eigen onderzoeksafdeling waarin Hermann Meier een belangrijke rol speelde. Later maakte hij zich onafhankelijk en ging door met het ontwikkelen van talloze bevestigingscomponenten en –systemen. Al in 1949 verkreeg hij octrooien voor reeksen elastische bevestigingen die niet allemaal succesvol waren. Dat veranderde toen hij in 1965 met een voorloper van de naar hem genoemde HM-bevestiging kwam. Omdat de DB geen fabricagefaciliteiten had en die ook niet wilde, zijn vele vindingen van Meier voor productie en verkoop ondergebracht bij Vossloh. Dit bedrijf had toen al een lange historie als fabrikant van ‘Kleineisen’ (bouten, onderlegringen, veerringen enz) voor spoorwegen.

Kern van de HM-bevestiging is een ɷ-vormige veerklem die in het midden met een (kraag-) bout wordt vastgezet en waarvan beide einden op de railvoet drukken. Met varianten van deze typerende veerklem worden verschillende sporen gevolgd. Er zijn toepassingen op de bekende onderlegplaten van de K-bevestiging met gebruik van een klembout, andere met speciaal ontwikkelde hoekgeleideplaten en een klassieke kraagbout voor gebruik op betonnen dwarsliggers en nog een waarbij speciale kunststof onderlegplaten met kraagbouten worden gebruikt.

De genoemde ‘grote drie’ hebben hun vindingen allemaal met soms heel grote hoeveelheden octrooien tegen namaak beschermd, maar veel basis-octrooien zijn ondertussen verlopen. Het gevolg is dat er nu meer leveranciers voor ‘hun’ systemen zijn gekomen. Op hun beurt willen die nieuwe leveranciers ook graag beschermen wat zij aan verbeteringen aanbrengen. Dat maakt het overzicht wel moeilijk!

Nabla bevestiging, SNCF Lyon (F), 2017
Pandrol PR-clip, KBWR Brentford (GB), 2018
Vossloh W14 railbevestiging Spoorwegmuseum Vilanova (E), 2014
Ingegoten spoor, BRU Smakkelaarsveld Utrecht (NL), 2012

 

Bedding- en tussenplaten

Naast de ‘grote’ componenten van al die bevestigingssystemen zijn er talloze kleinere onderdelen die onmisbaar zijn bij railbevestigingen. Het gaat te ver om ze hier allemaal te noemen. Wél moeten de bedding- en tussenplaten genoemd worden.

De natuurrubber plaatjes die in de stoelen van dubbelkoprail werden gebruikt, hebben veel betere navolging gehad. Het was al snel duidelijk dat het goed is om trillingen die bij het treinverkeer optreden, te dempen. Niet alleen om het spoor te sparen, ook om het comfort van reizigers en omwonenden te verbeteren. Het probleem was lange tijd om het juiste materiaal te vinden. Natuurrubber bleek niet te voldoen, en elastische kunststof bestond nog niet. Bij de K-bevestiging werden daarom populierenhouten plankjes gebruikt. De plankjes van dit zachte hout waren ca 5 tot 8 mm dik en worden ongeveer 2 tot 3 mm ingedrukt als er een treinwiel passeert. Door de langzame vernietiging van de houtvezels van de plankjes wordt niet alleen de levensduur beperkt, maar ook het effect. Veel beter voldeed kunststof, uiteraard pas toen dat beschikbaar kwam.Verschillende kunststoffen komen in aanmerking zoals pvc en neopreen, maar ook kurkemulsies worden veel gebruikt.

De beddingplaatjes worden ook gebruikt waar schurende slijtage optreedt. Men kan zich gemakkelijk voorstellen hoe een stalen rail die direct op een betonnen dwarsliggers opgelegd wordt, het betonoppervlak laat inslijten en op de duur vernietigt. Dat is dan ook op grote schaal gebeurd. De plaatjes die hier nu gebruikt worden om de rail op te leggen, moeten wel slijtvast en dus van betrekkelijk harde kunststof zijn. Zulke platen worden ook gebruikt waar stalen onderlegplaten op betonnen dwarsliggers rusten.

Op plaatsen waar trillingen heel sterk gedempt moeten worden (zoals bij tunnels en bruggen) kunnen dubbel gedempte onderlegplaten gebruikt worden. Daarbij wordt een onderlegplaat met een goed dempende laag op de ondersteuning gemonteerd en hierop een tweede in verticale richting vrij bewegende onderlegplaat met óók een goed dempende laag.

Het spoor op betonplaten (slabtrack) dat tegenwoordig veel gebruikt wordt voor trein- en tramsporen met een hoge belasting, heeft vrijwel geen invloed gehad op de moderne railbevestigingen. De uitzondering is daarbij het ingegoten spoor, waarbij de rails zorgvuldig worden gesteld in gootjes en dan met een emulsie omgoten. Daar is in feite die emulsie de railbevestiging geworden.